Tag Archives: communicatie

Dan hoeft het voor mij niet meer, ze bekijken het maar

Soms kun je zo kwaad en tegelijk verdrietig worden in een bijeenkomst, dat je je volledig verlamd voelt. Zoals de teamleider die een teambijeenkomst leidde, waar besloten moest worden over een experiment. Zouden ze het experiment omzetten in beleid met zijn allen? Degene die het experiment had uitgevoerd hield een enthousiast verhaal. Het sloeg echter volledig dood tegen de kritische vragen van de andere aanwezigen. Ze hadden er duidelijk geen zin in.

De teamleider werd bestormd door allerlei gedachten. Hoe konden de teamleden zo negatief zijn? Ze zagen ook nooit het belang in van vernieuwing. Terwijl het voortbestaan van hun organisatie ervan afhangt! Zij had het zo zorgvuldig aangepakt en nu lieten ze haar  in de steek. Ze kreeg tranen in haar ogen, zowel van woede als van verdriet. Ze kon niet meer adequaat de vergadering leiden en haar collega moest het van haar overnemen. Ook daarover had ze boze gedachten: waarom had ze dit niet zien aankomen? Ze wist toch dat deze mensen gauw bang zijn voor vernieuwing? Wat een sukkel was ze toch! Ze werd hoe langer hoe emotioneler.

Een gebeurtenis roept gedachten op en die gedachten veroorzaken een gevoel.  Dus niet de gebeurtenis roept het gevoel op, maar de gedachten die in je opkomen bij de gebeurtenis roepen het gevoel op.

Als je andere gedachten zou kunnen krijgen bij de gebeurtenis, zou je gevoel erover ook anders zijn.  De kunst is om  je af te vragen of de gedachten wel reëel zijn. Zien deze mensen nooit het belang in van vernieuwing? Nou, vaak wel, maar niet altijd: nu dus niet. Lieten ze haar echt in de steek? Nee, ze kwamen op voor hun eigen belang; dat hoefde niet tegen haar gericht te zijn. Was ze een sukkel omdat ze dit niet zag aankomen? Nou, deze keer zag  ze het niet voldoende aankomen, maar meestal voorziet ze dit soort dingen wel. Ze weet ook wel wat ze nu vervolgens moet doen.

Terwijl je eerst verlamd was van woede en verdriet, zie je nu in dat jouw wereld niet vergaat. Je bent wel teleurgesteld –  dat gevoel moet je verdragen – maar meer is het niet. Oftewel: verander de gedachten en je gevoel verandert mee. Daarna ontstaat ruimte voor adequaat gedrag.

Dit klinkt makkelijk, maar  dat is het niet en het lukt ook niet meteen.  De gedachte is er niet zomaar;  het is vaak wat we noemen een  “verborgen bestuurder”. Dat is een oordeel, gebod of verbod voor jezelf, dat je al jaren met je meedraagt. De teamleider in het voorbeeld heeft de (onbewuste) opvatting dat ze perfect moet zijn, dus in deze situatie alles moet voorzien.  Het kost echt vele keren je gedachten uitdagen voordat je erin slaagt ook ter plekke de verborgen bestuurder te omzeilen.

Is dit patroon herkenbaar voor je en wil je dit voor jezelf verder exploreren? Neem contact op voor een gratis gesprek. Dit is een aanbod voor (maximaal 3) personen onder de 40 jaar.   www.marcella-blok.nl       Wil je meer lezen? Albert Ellis/Wouter Backx, Moeten maakt gek (Anbo, 2013) 


Wie heeft het voor het zeggen?

In Nederland werkt autoritair leiderschap niet bij professionals. Vaak wordt van professionals verwacht dat ze samenwerken in teams. Dat ontaardt niet zelden in een enorme vergaderdruk omdat onduidelijk is hoe ze samen tot besluiten moeten komen.  

Neem een sectie van vakgenoten in een school voor voortgezet onderwijs. Zij hebben veel besluiten samen te nemen, zoals welke lesmethode zullen we gebruiken? Hoe zorgen we voor doorlopende leerlijnen door de jaren heen? Hoe toetsen we de leerlingen? De besluiten beïnvloeden het werk van elke leraar èn de kwaliteit van het onderwijs als geheel.

Er wordt min of meer bij meerderheid van stemmen beslist of men blijft praten tot men het eens is (unanimiteit). Geen van beide werkt goed. Meerderheid van stemmen heeft vaak tot gevolg dat tegenstanders het besluit niet uitvoeren of dat men voordat het besluit goed en wel in werking is, al weer voorstelt nieuw beleid te maken. En unanimiteit bereiken duurt eindeloos, tot mensen meegaan in een compromis dat niemand echt bevalt. Hieronder geef ik enkele vuistregels voor besluitvorming in een team van gelijken, met een primus inter pares.

Maak bij het nemen van besluiten onderscheid tussen beleid (of plan) formuleren en vaststellen en beleid uitvoeren. Alle vragen in het voorbeeld van de sectie betreffen het formuleren en vaststellen van beleid. In deze fase is consent van groot belang, omdat anders het risico bestaat dan mensen weliswaar “ ja” hebben gezegd, maar er niet achter staan en in praktijk “nee” doen.

Consent wil zeggen dat de minderheid, die ziet dat hij de minderheid vormt, bereid is het meerderheidsstandpunt te dragen, zonder dat deze minderheid zijn mening hoeft te wijzigen. Dus:”Ik blijf het een slecht idee vinden, maar ik zal het met volle inzet uitvoeren.”Om zo ver te kunnen komen, is zorgvuldige meningsvorming nodig. Als zich een minderheid aftekent, zal de meerderheid eerst goed moeten luisteren om te zien of er een aanpassing mogelijk is in het voorgenomen besluit om aan de bezwaren van de minderheid tegemoet te komen.

Zorg vooraf voor een uitweg als consent toch niet haalbaar is. Dat betekent dat iemand van het team als geheel het recht krijgt om een besluit te nemen als consent niet bereikt wordt doordat een minderheid tegen blijft. Dat moet natuurlijk vooraf worden bepaald, want tijdens een impasse zou er ook een impasse ontstaan wie dat deze bevoegdheid krijgt. Dat is de primus inter pares, die voor een periode of voor een langere tijd door het team kan worden aangewezen.

Als het besluit is genomen, d.w.z. het beleid is bepaald, geef dan mandaat aan de uitvoerders. Als eenmaal een besluit is gevallen en iemand (of iedereen) neemt de uitvoering op zich, geef dan de vrije hand in zaken die hij/zij tegenkomt bij de uitvoering, zolang die binnen het afgesproken beleid blijven.

Dan is het uitvoeren van het vastgestelde beleid namens een team een plezierige opdracht en voor de anderen geen kopzorg.


Vraagverlegenheid

In een eerdere blog[1] kwam ter sprake dat het niet alleen zaliger maar ook makkelijker is hulp te geven dan te erom te vragen. Toch is vragen niet altijd moeilijk. Hoe zit dat precies? Wanneer is vragen moeilijk en wanneer kun je tamelijk makkelijk hulp vragen? In onze groep van Grand Dessert[2], waarover ik eerder schreef, zijn we bij onszelf te rade gegaan om hierin meer inzicht te krijgen. Ieder van ons noemde voorbeelden van situaties of vragen die we lastig vonden. Door de situaties uit te spelen, leerden we wat de “plek der moeite” bij ieder van ons is. Onze inzichten beschrijf ik in deze blog.

“Ik ben geen klusser in huis, dus dat vraag ik aan een goede vriend, die dat wel kan.” Als volwassene is je zelfbeeld wel duidelijk voor je. Je kunt niet alles en daar heb je geen moeite meer mee. Het ontbrekende vragen is dan niet zo moeilijk. Bovendien zit in deze zin verpakt dat je makkelijk vraagt aan “een goede vriend”, aannemende dat hij andersom ook aan jou zal vragen wat jij goed kunt en hij niet. De relatie is in evenwicht, wederkerig.

Het tegenovergestelde blijkt precies de plek der moeite te zijn: vragen wat je volgens je zelfbeeld zelf zou moeten kunnen, vinden we moeilijk. Je kent jezelf als iemand die haar eigen boontjes dopt. Je doet je eigen huishouden, al dan niet met een partner. Als je tijdelijk ziek bent, dan lukt vragen nog wel. Je hoeft je zelfbeeld immers niet aan te passen. Je kunt tijdelijk je huishouden niet doen, maar straks weer wel. Vraagverlegenheid treedt vooral op als je je zelfbeeld moet aanpassen: voortaan ben ik iemand, die niet … (bijv. op een trapje ramen zemen) in haar eigen huishouden kan doen. Vaak zie je dat mensen een omweg zoeken om niet te hoeven vragen: liever vuile ramen dan je buurvrouw vragen deze te lappen.

Als je de tijd hebt, dan lukt het wel om je zelfbeeld aan te passen. Er gaat een – kleiner of groter – rouwproces mee gepaard: ik kan niet meer… en dus moet ik dat vragen. Het lastige van ouder of chronisch ziek worden is, dat je nauwelijks de tijd krijgt voor het rouwproces en de aanpassing van je zelfbeeld: al gauw is er nog iets dat je voortaan niet meer kunt, en nog iets, en nog iets, en de acceptatie ervan kun je niet bijbenen. Je bent dus genoodzaakt vaker die heel moeilijke vraag te stellen: “Kun jij dit voortaan voor mij doen, want ik kan dat – waarschijnlijk – nooit meer.”

Daarmee verandert de relatie met degene aan wie je de vraag stelt. Daar waar je eerst wederkerigheid veronderstelde, wordt die minder vanzelfsprekend. Degene aan wie je dat vraagt, bijvoorbeeld de goede vriend, kan daar ook moeite mee hebben: “Dat kun je toch wel zelf?” Soms veranderen de rollen zelfs helemaal: de moeder wordt afhankelijk van een dochter. Ook bij degene aan wie de vraag gesteld wordt, vindt een (kleiner of groter) rouwproces plaats: je grote sterke, zelfstandige partner/vriendin/moeder is er niet meer.

Dan vragen we liever een professional. Daar is wederkerigheid niet nodig, want de professional wordt beloond met een salaris. Veel liever dan je dochter of je buurvrouw, vraag je een instantie, je verzekering of de overheid om hulp. Dat zouden we wel willen, maar die vlieger gaat niet op: de WMO[3] eist van je dat je eerst je naasten om hulp vraagt voordat je betaalde zorg krijgt.

Dit zijn de inzichten die wij samen opdeden. Zijn ze herkenbaar? Helpt uitgestelde wederkerigheid om die moeilijke vragen toch te stellen? En wat speelt nog meer naar jouw idee bij vraagverlegenheid?

[1] Uitgestelde wederkerigheid, september 2015

[2] De kunst van het ouder worden, april 2016

[3] Wet Maatschappelijke Ondersteuning


De voetangels en klemmen van een cadeau

Veel vaker dan vroeger ga ik nu om met mensen uit een andere, niet-westerse, cultuur. Dat veroorzaakt soms pijnlijke misverstanden omdat de ene cultuur nu eenmaal verschilt van de andere. Zo heb ik een logé geen cadeau gegeven bij vertrek, omdat dat bij ons niet de gewoonte is, waarmee ik in haar cultuur de boodschap heb gegeven, dat ik haar liever niet meer wilde zien, hetgeen uiteraard helemaal niet mijn bedoeling was. Door deze gebeurtenis ben ik gaan nadenken hoe ingewikkeld onze gewoonten zijn rondom cadeaus. In deze blog vertel ik hoe ik denk dat het werkt. Een cadeau is een impliciete boodschap om de relatie tussen gever en ontvanger te definiëren, te bevestigen en/of te herstellen.

We weten bij welke gelegenheden we een cadeau moeten geven. Huwelijk, geboorte, afstuderen: de mijlpalen in het leven zijn aanleiding voor een cadeau.
Een verjaardag is een gelegenheid om een cadeau te geven, althans als je bent uitgenodigd. We vinden i.h.a. dat mensen zelf mogen weten of ze hun verjaardag vieren of niet en met wie. Worden we niet uitgenodigd, dan geven we geen cadeau; we sturen wellicht een kaart of een e-mail of helemaal niets. In sommige families echter hoor je altijd op alle verjaardagen aanwezig te zijn en dus ook een cadeau mee te brengen. Bij kroongetallen (18, een tiental, 65) geven we soms een duurder cadeau dan bij zomaar een getal (16, 43).

We zorgen ervoor dat de relatie evenwichtig blijft. Een cadeau mag niet te groot en niet te klein zijn, dat wil zeggen niet te duur of te goedkoop. Soms betekent evenwichtig: we dienen elkaar ongeveer hetzelfde te geven. Als je te eten bent gevraagd bij een vriend, breng je een bos bloemen of een fles wijn mee maar geen duur boek. Dat zou hem in verlegenheid brengen en hij zou zich verplicht kunnen voelen dat terug te doen als hij bij jou komt eten.

Bij een verjaarscadeau is dat weer anders. Evenwicht tussen ouders en kinderen is niet een financiële gelijkheid. Ouders geven hun kinderen vaak duurdere cadeaus. Het heeft te maken met hoe na we elkaar zijn maar ook met financiële draagkracht: van het kind wordt geen duur cadeau terug verwacht. Vrienden onderling letten wel weer op het financiële evenwicht. We gaan soms zelfs zo ver, dat als een cadeau er te duur uitziet, we ons haasten toe te lichten dat het niet zoveel heeft gekost. Te goedkoop is echter ook niet goed.

We houden rekening met wat de ontvanger graag krijgt. We vragen de jarige naar een verlanglijst, of we bedenken zelf wat de ontvanger wil hebben. Dat vergroot de waarde van het cadeau minstens zozeer als de prijs ervan. Wie stad en land heeft afgezocht voor net dat ene ding dat iemand graag wil hebben, geeft een cadeau de betekenis “wij zijn elkaar zeer na, dat zie je daaraan, dat ik weet wat je graag wilt en de moeite doe om dat te verkrijgen”. Een cadeau dat aan dat criterium voldoet kan soms zelfs tweedehands zijn.

We weten het juiste moment waarop je het cadeau geeft en uitpakt. In mijn naaste omgeving geef je een cadeau tamelijk direct na binnenkomst en de ontvanger pakt het direct uit. Maar dat is niet overal zo. Op een kinderpartijtje wordt soms een moment gekozen om alle cadeaus na elkaar te geven en zo aandacht te creëren voor wat de vriendjes hebben meegebracht. En in sommige streken word je geacht eerst een gesprek te voeren en dan pas, min of meer terloops, het cadeau tevoorschijn te halen.

Vaak wordt gezegd dat wij in Nederland zo duidelijk en direct zijn. Niet dus, waar het cadeaus betreft. Het is een heel ingewikkeld spel en ik kan me voorstellen dat het voor nieuwkomers lastig is om erachter te komen hoe het werkt. Klopt mijn beschrijving met jouw opvattingen en ervaringen?


Hoe krijg je de vakantie die je toekomt?

Je hebt zojuist gehoord dat je de baan kunt krijgen die je wilde hebben. Nu alleen nog het arbeidsvoorwaardengesprek. Veel vrouwen slepen er minder uit dan hun mannelijke collega’s met dezelfde ervaring en opleiding. En wat te zeggen van het vakantierooster? Wie krijgt altijd net de weken die jij ook had willen hebben? Kortom, de kunst van het onderhandelen heb je hard nodig in je werk.

Zacht op de relatie, hard op de inhoud. Vrijwel iedereen kent dit principe van goed onderhandelen in al die gevallen, waarin je met degene met wie je onderhandelt een goede relatie wilt behouden, maar toch het beste eruit wilt halen. Het beste betekent hier: beide partijen moeten na afloop het gevoel hebben dat ze er goed uitgekomen zijn. Dus je hebt niet de intentie om de ander erin te luizen te eigen bate (dat kun je alleen doen als je slechts eenmaal met iemand onderhandelt bijvoorbeeld over de prijs voor een tweedehands auto).

Stel je moet met een collega zes schoolvakantieweken verdelen, want altijd moet één van jullie aanwezig zijn. Je wilt allebei liefst 4 weken aaneengesloten weg. Drie weken ieder is erg eerlijk, maar geen van beiden heeft wat ze wil. Iedere dag die de één extra krijgt, gaat ten koste van de ander. Zo denken en dan loven en bieden heet distributief onderhandelen. Er is één hoeveelheid die verdeeld moet worden. Het is effectiever om te zoeken naar een andere manier van onderhandelen:

Vergroot de hoeveelheid die verdeeld moet worden door onderwerpen toe te voegen. Dat wordt integratief onderhandelen genoemd. Om te bedenken wat zinvol is om toe te voegen, moet je je verdiepen in de belangen die beide partijen hebben. Deze belangen liggen onder de eisen die ze stellen of standpunten die zij innemen. Zo kan het zijn, dat één van de partijen weliswaar in de zomer  graag vier weken weg wil, maar nog meer belang heeft om met Kerst thuis te zijn. Als dit voor jou nu net niet zo belangrijk is, heb je de te verdelen hoeveelheid vergroot met iets dat jou weinig kost en de ander veel oplevert: ik ga vier weken in de zomer en jij maar twee, maar daartegenover zal ik de hele kerstvakantie aanwezig zijn. We hebben een win-win situatie gecreëerd zeggen we dan.

Een goede voorbereiding is het halve werk. Als je tevoren goed in kaart brengt wat jouw eigen belangen zijn en wat vermoedelijk de belangen van de ander zijn, dan kun je meer voorstellen inbrengen die integratief werken. Je kunt dan ook onderzoeken of er eigenlijk wel ruimte is voor onderhandelen. Als – in ons voorbeeld – beiden beslist minimaal 3,5 week weg willen, kunnen ze allebei wel bereid zijn iets in de leveren, maar dan is er feitelijk geen ruimte voor onderhandelen.

Integratief onderhandelen is goed toepasbaar in zakelijke relaties. In privé situaties is meer nodig. Lees daarover mijn blog van vorige zomer: Hoe besluit je waarheen je met vakantie gaat? 

Een goed handboek over onderhandelen is: J. Linnemann en A. Broere: Scherp onderhandelen zonder bot te zijn. ISBN 978-90-8965-066-5


Een goed gesprek – vervolg

In de vorige blog heb ik de eerste stappen voor het voeren van een goed gesprek genoemd. Maar soms loopt een gesprek zo slecht dat alleen een agendavoorstel niet genoeg is om het vlot te trekken. De ander blijft maar zijn eigen standpunten herhalen, je wordt onvoldoende gehoord. Of het gesprek blijft veel te oppervlakkig naar je zin. Laten we aannemen dat de jonge man zijn baas heeft verteld waar hij in zijn werk zo’n moeite mee heeft, maar de baas wuift het weg. “Och nee, dat gebeurt overal, dat is toch niet zo’n probleem, zo doen we het al jaren”: dat soort argumenten. Wat kan de jonge man dan doen, als hij niet wil opgeven? Hij moet tijdelijk uit de inhoud (het onderwerp zelf) en over het gesprek iets zeggen. Dat werkt krachtig.

Hij kan zijn gevoelens uiten of die van zijn baas verwoorden. Het gaat dan over de gevoelens die tijdens het gesprek spelen, niet over gevoelens die de jonge man had toen hij in zijn werk het probleem ervoer. Hij kan bijvoorbeeld zeggen: “Ik word helemaal moedeloos van dit gesprek.” Of hij kan onder woorden brengen wat hij denkt dat zijn baas voelt, op grond van de toon van diens opmerkingen. “Je klinkt behoorlijk kwaad, klopt dat?” Heel verstandig dat de jonge man er een vraag van maakt. Als je iemands gevoelens raak verwoordt, brengt dat het gesprek ineens een stuk verder, maar als je ernaast zit, brengt het je verder van huis. Door een vraag ervan te maken, klinkt het voorzichtig en dat verkleint het risico. Soms kun je een gedeeld gevoel benoemen: “We zijn allebei enorm kwaad”.

Veiliger en heel effectief is een opmerking over de interactie tijdens het gesprek. Je benoemt wat er gebeurt, je benoemt dus het vastlopen van het gesprek op een heel bepaalde manier. Je beschrijft wat er tijdens dit gesprek tussen jullie gebeurt, wat de een doet en wat de ander doet. In dit voorbeeld kan de jonge man zeggen: “Ik breng steeds naar voren wat ik als probleem zie en jij ontkent elk probleem vervolgens.” De kunst is om dit heel feitelijk te doen, niet je ergernis of interpretatie erbij te geven. Als je daarna een stilte laat vallen, dan wordt de ander uitgenodigd om ook even over het gesprek (dus niet in de inhoud) te reageren, wat hij ziet gebeuren. Je kunt je interactieopmerking nog versterken door er een (agenda)voorstel aan te koppelen. Of je kunt het in “wij”termen doen: “we praten om de beurt maar we komen geen stap verder”.

Als het vastgelopen gesprek weer vlot getrokken is, kun je verder over de inhoud. Want het gaat er tenslotte om dat je je onderwerp op tafel hebt en houdt. Vanzelfsprekend doet je gesprekspartner hetzelfde. Bij SIOO in de basisopleiding voor adviseurs noemden we dit wel “samen dansen op een dansvloer”. Het schema hieronder is de dansvloer en je beweegt je allebei van het ene hokje naar het ander.

160329 hele dansvloer


Een goed gesprek

Een jonge man vroeg mij hoe hij het beste met zijn baas zou kunnen spreken over verbeteringen in zijn werk. Hij had daar ideeën over en wilde zijn baas voor die ideeën winnen. Zijn vraag brengt me ertoe de basics van gesprekstechniek eens op te schrijven. Bij alle gesprekken is het belangrijkste, dat je op tafel krijgt wat je van plan was. Of het nu is dat je er achter wilt komen wat je gesprekspartner vindt, of je wilt dat hij jouw argumenten begrijpt, altijd komt het erop neer dat je het gesprek wilt sturen. De andere kant wil dat natuurlijk ook. Over dit soort gesprekken gaat deze blog, dus niet over eenrichtingsverkeer zoals bijvoorbeeld een instructie of bevel. 

Als de jonge man direct van wal steekt, dan vertelt hij alles wat hij van plan is. In termen van gesprekstechniek zeggen we dan: hij profileert zich. Deze term geldt voor alles wat je in een gesprek als nieuw onderwerp of nieuw argument naar voren brengt. Je geeft een mening, of feiten, of je stelt je voor of dergelijke. Je gesprekspartner kan nu twee dingen doen: aansluiten of zelf ook profileren. Als hij aansluit, vat hij samen, of vraagt hij door of zegt je te begrijpen (het beroemde LSD- luisteren, samenvatten, doorvragen). Als hij ook profileert, dan komt hij bijvoorbeeld met tegenargumenten waarom de plannen van de jonge man geen goed idee zijn.

Als de gesprekspartner ook profileert, ontstaat een gesprek waarin dan de een, dan de ander aan de beurt is. Het lijkt het meest op een ping-pong spel: de bal gaat van de ene naar de andere kant. En je hebt het aldoor over de inhoud, het onderwerp waar het om gaat. Niets mis mee, behalve dan dat er zo al gauw geen voortgang meer in zit. Hoe meer ieder zich profileert, des te meer is de ander geneigd hetzelfde te doen.

Een agendavoorstel kan het ping-pongen doorbreken of voorkómen. Je deelt het onderwerp in stukjes en stelt voor een voor een de stukjes te behandelen. In ons voorbeeld had de jonge man dat direct aan het begin kunnen doen: “Ik zie een aantal problemen in mijn werk en ik heb ideeën wat daaraan te doen zou zijn. Zullen we eerst kijken wat die problemen zijn en daarna spreken over mogelijke oplossingen?” Door het eerst eens te worden over de problemen, staat de gesprekspartner meer open voor mogelijke oplossingen.

De jonge man doet een belangrijke extra stap: hij spreekt in wij-termen. In plaats van een heen-en-weer gesprek legt hij het onderwerp als het ware tussen hen in op tafel. Zullen we…. Het is heel simpel en het heeft veel effect. In plaats van ballen over en weer te slaan, ga je nu samen kijken naar het onderwerp dat tussen je op tafel ligt – althans als de ander akkoord gaat. Goede gesprekstechniek werkt vaak, maar niet gegarandeerd.

Als het agendavoorstel is geaccepteerd, praat je in wij-termen verder over de inhoud. Welke problemen zien we in het werk? Wellicht ga je beiden afwisselend even profileren en aansluiten, maar daaropvolgend weer in wij-termen spreken. Samengevat komt het volgende schema in beeld.160228 tabel

 

In een volgende blog ga ik in op andere manieren om een gesprek te sturen als het vastloopt. 

 


Waarom organisaties wel willen samenwerken maar het toch te weinig doen

In Amsterdam worstelen organisaties in het veld van zorg en welzijn met de uitvoering van de nieuwe wetten voor zorg en welzijn. Amsterdam heeft ingezet op samenwerking tussen de bestaande organisaties om deze wetten uit te voeren (het zorgnetwerk). Elke organisatie (huisartsen, wijkverpleging, welzijnsinstellingen) zou onderdeel moeten zijn van één uitvoering van deze wetten op het gebied van zelfredzaamheid en zorg. De Amsterdammer zou zo makkelijk terecht moeten kunnen voor alle ondersteuning/zorg. En bovendien zou diens nabije omgeving ook moeten inspringen voor hand en spandiensten die niet (meer) vergoed worden. Ondanks dat iedereen van goede wil is, blijkt na bijna een jaar de samenwerking in de praktijk van alledag moeilijk van de grond te komen. Er zijn vele oorzaken van stagnatie in het proces, maar in deze blog wil ik er slechts één bespreken: de averechtse financiële sturing. Eerst een voorbeeld.

Een oudere Amsterdammer is heeft een pijnlijk been en komt niet meer van zijn bovenwoning af.  Hij heeft medische en verpleegkundige zorg nodig, maar wil ook behoed worden voor vereenzaming. In dit voorbeeld zou hij vier aanvragen moeten doen. De huisarts zou alles moeten initiëren als meneer daar als eerste aan de bel trekt, de traplift komt van het WMO loket (gemeente), de welzijnsinstelling komt voor de zelfredzaamheid, en de wijkzorg voor verpleging. Men probeert het wel makkelijk te maken voor meneer: de intaker van welzijn en zorg komen zo mogelijk tegelijkertijd. En men informeert meneer ook waar hij nog meer terecht kan voor zijn noden.

Wat zou echt makkelijk zijn voor meneer? Eén persoon die hem de weg wijst of  – als hij het niet meer zelf kan –  alles voor hem in orde maakt èn daarna als vraagbaak in beeld blijft.

Waarom is het zo versnipperd? Allereerst is er verschil in deskundigheid, waardoor de een niet de intake voor de ander kan doen. Maar minstens zo belangrijk is de financiering als sturingsmiddel. Elke organisatie wordt afgerekend op de eigen productie, dus op het aantal gevallen (soms cliënten of soms verrichtingen/consulten) dat is behandeld, bereikt, geactiveerd. Daarnaast worden sommige  maar niet alle organisaties ook betaald voor uren, die worden besteed aan samenwerking, bijv. de welzijnsinstelling wel maar de huisarts niet. Er wordt ook wel gekeken of meneer tevreden is met de geboden hulp, maar per afzonderlijke werksoort: is hij tevreden met de huisarts, met de verpleger, met de activiteitenbegeleider?

Dus er valt geen geld te verdienen met het eenvoudig te houden voor meneer. Zo kan het gebeuren, dat alle betrokken organisaties meneer noteren ter verantwoording van hun werk. In ons voorbeeld kan meneer voor 4 organisaties meetellen als “behandeld geval”. Dat betekent dat het helemaal niet financieel lonend is om de schotten te doorbreken, zoals in de netwerkgedachte besloten ligt. Dus werkt dit financieringssysteem de bezuiniging tegen, die toch één van de doelen van alle nieuwe wetten is.

Wie voert de wetten financieel uit en stuurt daarmee? De zorgverzekeraar (voor verpleging en medische zorg), de gemeente en daarbinnen verschillende afdelingen (voor hulpmiddelen, voor re-activering, voor ondersteuning mantelzorg, voor participatie, voor …) Goede wil en uren besteden aan samenwerken is niet toereikend om deze schotten te doorbreken. 

Aan de meeste professionals in het veld vertel ik in deze blog niets nieuws. Bovenop een enorme werkdruk voelen zij de onmacht door het systeem. Wat we zouden moeten proberen is om een andere insteek bij de verantwoording te zoeken, want organisaties richten zich naar het geld als bloemen naar de zon. Het aantal mensen dat – efficiënt – weer op de been is en tevreden is over de wijze waarop dat gebeurde –  ongeacht de werksoort –  zou als enige mogen meetellen.

 


Wit organiseren

In de veranderkunde is de taal van de kleuren, die door Leon de Caluwé (later samen met Hans Vermaak) is ontwikkeld, gemeengoed geworden. Onder anderen organisatie-adviseurs en leidinggevenden maken gebruik van deze typologie van strategieën om een geplande verandering in gang te zetten. De meesten hebben een of twee voorkeuren omdat ze nu eenmaal vaste overtuigingen hebben over hoe mensen in beweging komen. Via deze link kan men De Caluwé en Vermaak horen uitleggen welke opvattingen over organiseren de vijf kleuren typeren.

De kleur wit lijkt het minst makkelijk te gebruiken. Kort weergegeven lijkt witdruk-denken (zoals zij het noemen) op Wu wei, het oosterse principe van niet-doen. Er is altijd al beweging, mensen veranderen, maar willen niet veranderd worden. Wie graag wil dat er gerichte verandering plaats vindt, zou de stroom van verandering kunnen proberen te beïnvloeden door obstakels weg te nemen; zoals men een beekje kan verleiden een andere bocht te nemen door grote stenen weg te halen en die elders neer te leggen. Waar precies de verandering uitkomt is niet te zeggen, maar dat is ook niet de bedoeling. Het woord “moeten” komt in het jargon van de witdruk-denker niet voor. Ook ik vond witdruk-denken lastig te gebruiken, totdat ik mede-initiatiefnemer werd van één van de stadsdorpen in Amsterdam.

Alleen mensen die uit zichzelf voelen voor het idee stadsdorp, melden zich aan. En welk idee het dan is, wat een stadsdorp wel of niet is, bepalen ze vervolgens mede zelf. Wie wil doet mee aan een activiteit die iemand anders, die zin heeft, heeft georganiseerd. Op die wijze zijn o.a. een vogel-kijk-groep en een breicafé ontstaan, maar ook een kunstavond. Soms doet iemand een voorstel voor een nieuwe activiteit, maar is niet bereid de organisator ervan te zijn. Dan is die activiteit er dus (voorlopig) niet.

Zodra  “je zou toch eigenlijk moeten” doorklinkt, schrikken mensen terug. Dat is dus één van de obstakels die wij als initiatiefnemers wegnemen: het gevoel dat er iets moet. De binnenbuurten, die bedoeld zijn om met elkaar een vorm van nabuurschap te creëren, kennen zo min mogelijk afspraken. De belangrijkste spelregel is, dat als voor iemand van de binnenbuurt de nood aan man komt, aan alle anderen gevraagd mag worden in hoeverre hij/zij tijd en gelegenheid heeft om een handje te helpen. Men legt zich dus niet tevoren vast om de een of andere dienst te leveren.

Sommigen vinden dat moeilijk te geloven. Niet zelden horen we: “Wat een goed initiatief, zo’n stadsdorp. Maar ik heb het te druk om mee te doen.” We blijven herhalen dat je ook deel kunt uitmaken van het stadsdorp als je niets doet behalve je inschrijven. Men hoeft ook niet te betalen;  immers in een dorp betaal je ook niet om dorpsbewoner te zijn.

Nog een manier waarop het stadsdorp “wit” is georganiseerd, is het creëren van de gelegenheid om elkaar te ontmoeten. Voor de maandelijkse sociëteit hoef je je niet aan- of af te melden. Je kunt gaan als je zin en tijd hebt. De medewerking van een hotel door een ruimte beschikbaar te stellen, maakt het mogelijk zonder vaste kosten de sociëteit te organiseren.

Zo groeit het stadsdorp langzaam maar gestaag. Wij, initiatiefnemers, leren wat wel en niet kan in dit specifieke stadsdorp. Want ook dat is “wit”organiseren: meegaan met de cultuur van deze buurt. En ook wij doen alleen wat we zelf graag willen doen.


Hoe besluit je waarheen je met vakantie gaat?

Het is juli, de scholen zijn dicht, de meeste mensen zijn met vakantie. Als je met je partner en/of wat oudere kinderen met vakantie bent, wat is het dan geworden? Wilden jullie allemaal dezelfde vakantie of  waren er verschillende wensen? En als de wensen uiteenliepen, hoe is het besluit dan tot stand gekomen?

In de Nederlandse cultuur is het gebruikelijk om open te zijn èn te onderhandelen. Ieder heeft het recht op een eigen mening, een eigen wens en daarna beginnen we te onderhandelen. We worden daar van jongs af aan in opgevoed en we zijn er dan ook heel gehaaid in geworden. Redelijkheid, dat is wat van ons verwacht wordt, overleg met argumenten. Als we vorig jaar jouw zin hebben gedaan, dan ben ik nu aan de beurt. Of misschien kunnen we elkaar tegemoet komen? Eerst een week strand en dan een week een stad? We houden over de jaren heen een verborgen weegschaal in balans: als het goed is legt ieder ongeveer evenveel gewicht in de schaal.

In het beroepsleven wordt ook veel onderhandeld. De aanpak kan worden samengevat als: zacht op de relatie, hard op de inhoud. Dus zorg dat je prettig, redelijk, begripvol blijft praten, waardoor de relatie in stand blijft. Je komt elkaar immers de volgende keer weer tegen. En op die basis kun je dan je redelijke deel krijgen.

Op het eerste gezicht lijkt het in privé-situaties net zo te werken. Geven en nemen, geen ruzie maar verstandig praten, ieder een beetje of om de beurt zijn zin, maar is dat genoeg? Vaak niet. Er komt toch vaak ruzie, ongemakkelijke gevoelens. Je kunt het gevoel krijgen dat je gemanipuleerd wordt. Je gaat niet lekker naar een stad als je weet dat je partner met je mee gaat alleen omdat jij vorig  jaar mee bent gegaan naar het strand. Dit soort compromissen zijn te redelijk, er ontbreekt iets. Ik denk, dat je in privé- situaties, waar je met je levensgezel(len) vele jaren tot overeenstemming wilt komen, je een slag dieper moet gaan.

Zacht op de relatie betekent privé meer dan alleen vriendelijk zijn en redelijke argumenten gebruiken.  Als de één vraagt om naar het strand te gaan en de ander wil naar de stad, wat zijn dan de drie aspecten van die beide wensen?

De inhoud is: ik wil graag naar het strand, resp. naar de stad.
Het relationele aspect is: wij zijn levensgezellen, wij hebben een goede basis samen om eruit te komen.
Het appellerend aspect: ik wel erkend worden; je moet me laten merken dat je rekening met me houdt.
De inhoud van de boodschap hoor je in de gesproken woorden, de beide andere aspecten merk je vooral aan de toon en andere non-verbale signalen.

Het appellerend aspect is de adder onder het gras. Als je kort door de bocht besluit nu naar de stad te gaan omdat je vorig jaar naar het strand bent gegaan, dan komt de erkenning van beiden niet tot zijn recht. Degene die inschikt, hoezeer hij/zij het verstandelijk ook eens is met de (redelijkheid van de) conclusie, is tekort gekomen in de communicatie op het appèl dat hij/zij heeft gedaan. En degene die dit keer zijn/haar zin krijgt, heeft ook niet het gevoel erkend te worden, want hij/zij krijgt alleen een eerlijke deal.

In wezen gaat het niet om de vraag waar je precies naar toe gaat. Het appèl is: ben ik belangrijk voor je? Zie je me met mijn verlangens? Wil je echt naar me luisteren? Dat zijn geen vragen die je makkelijk zo stelt aan elkaar, dus die worden verpakt in het appèl van een vakantiebestemming. Als je de erkenning met elkaar kunt bespreken of aan elkaar kunt laten voelen, dan kom je tot een gedragen besluit.

Ik wens je een heel mooie zomer, waar je ook bent!